‘Draagvlak creëren is net zo belangrijk als inhoudelijke doelstellingen’

Dertig jaar, zo lang duurden de werkzaamheden rondom de gebiedsinrichting in het beekdal van de Ruiten Aa. Ingenieur Hans Ribberink was er vanaf dag één bij betrokken als projectleider van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en secretaris van de gebiedscommissie. Nu met pensioen, neemt Hans de tijd om een blik te werpen op het verleden. Hij beschrijft hoe de nu-afgeronde herinrichting stap voor stap gerealiseerd werd én hoe men hiervoor draagvlak creëerde.

Om voldoende achtergrondinformatie te geven, wil Hans bij het begin beginnen, namelijk vlak na de Tweede Wereldoorlog. “Na de oorlog moest de voedselvoorziening weer op gang komen”, vertelt Hans. “Daarom hielpen wij als Dienst Landelijk Gebied (DLG) de landbouw met ruilverkavelingen: het ruilen van gronden tussen boeren. Dit zorgde voor schaalvergroting, grondsverbertering en betere waterbeheersing om snel en effectief de gewassen te telen.”

Natuur vs. Landbouw

Die opgave werd breder in de jaren ‘70 en ‘80. “De natuur leed heel erg onder die oude ruilverkavelingen, omdat alles gericht was op de landbouw en niet op natuurbehoud. Zaken zoals verdroging als gevolg van de landbouwkundige inrichting, hadden een negatief effect op de natuur. Dus kregen wij een nieuwe taak erbij via nieuwe landinrichtingsprojecten. ”

In 1990 stelde het Rijk het natuurbeleidsplan vast, waarin de ecologische hoofdstructuur (EHS) vorm moest worden gegeven om de tekortkomingen (m.n. verdroging, vermesting en versnippering van de natuurgebieden) weer te herstellen. In het jaar 2000 kwam daar ook het Europese natuurbeleid bij. Zo werd o.a. het Lieftinghsbroek in Westerwolde een zogeheten natura-2000 gebied: een belangrijk en beschermd natuurgebied binnen Europa.

Landinrichtingscommissie/ gebiedscommissie

Bij elk landinrichtingsproject hoorde een landinrichtingscommissie, nu ook wel een gebiedscommissie genoemd. “We werkten gebiedsgericht en betrokken ook lokale bestuurders om draagvlak te krijgen voor de begrenzing van nieuwe natuurgebieden en de nieuwe inrichting. De voorzitter van de gebiedscommissie was vaak een burgemeester, soms zelfs een gedeputeerde. Dan had je nog de wethouders van de verschillende gemeenten in dat gebied, en de partnerschapsbestuurders: vertegenwoordigers van bijvoorbeeld het waterschap, natuurmonumenten, staatsbosbeheer, LTO Nederland, etc. Al die belangenclubs waren vertegenwoordigd in de commissie.”

“Al het geld dat werd ingezet voor de grondverwerving, grondruiling en inrichting liep via de de DLG. Deze centrale aansturing was nodig om het vastgestelde natuurbeleid eenduidig te kunnen uitwerken per provincie. De grondverwerving en de gebiedsinrichting werd per provincie opgedeeld in allemaal verschillende deelgebieden met allemaal hun eigen gebiedscommissie. Je kunt namelijk niet de hele provincie onder één landinrichtingsproject stoppen, want dat is niet te overzien. Wij maakten eerst een plan met belanghebbenden dat bestuurlijk moest worden vastgesteld in de provincie en de gemeente, en daarna konden we het gaan uitvoeren.” Inmiddels is de DLG, waar Hans voor werkte, gedecentraliseerd. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid en regie niet meer ligt bij de rijksoverheid maar bij de provincies. In Drenthe en Groningen heet de uitvoeringsorganisatie organisatie nu Prolander.

Draagvlak als doelstelling

De samenwerking tussen de belanghebbende partijen en de bewoners uit het gebied waren dus van groot belang. “Ik heb altijd gezegd: ‘je moet niet alleen maar inhoudelijke doelstellingen realiseren. Draagvlak creëren is net zo belangrijk en een doelstelling op zich. Zowel onder de bevolking als tussen de instanties zelf.’” Dat was niet altijd even makkelijk, vertelt Hans. “Er zijn van oudsher allemaal belangentegenstellingen tussen o.a. de landbouw, recreatie, en natuurbescherming. Dus het is best wel ingewikkeld om die partijen tot elkaar te laten komen en een gemeenschappelijk plan te maken dat iedereen steunt. Er was veel werk aan de winkel.”

Schetsschuitsessies

Maar ook bij de lokale bevolking moest draagvlak gecreëerd worden. De DLG heeft hiervoor eind jaren ‘90 de schetsschuit methodiek ontwikkeld. “Het komt er op neer dat je die partijen in een sfeervolle omgeving bij elkaar brengt, om onder leiding van vormgevers en procesbegeleiders van DLG een overeenstemming te bereiken”, zegt Hans. “We nodigden hiervoor dus ook mensen van het dorp uit. Bij de schetsschuitsessies maakten we een globaal schetsontwerp waarbij iedereen hun uitgangspunten kon delen.”

Vier fases

Het project bestond uit vier fases: de schetsschuit, ontwerpfase, het bestek en de uitvoering. Elke fase werd begeleid door een werkgroep. “Wij hadden de regie over al die projectfasen met die belanghebbende instanties, plus een vertegenwoordigende bewoner. En het mooiste wat er gebeurde tijdens dit soort sessies is dat bij mensen de oogkleppen afgaan. Dat ze zicht krijgen op de belangen van een ander. Ze hebben normaal gesproken weinig weet over de belangen van bijvoorbeeld een waterschapsmedewerker of een natuurbeheerbeheerder. Dat is de kracht van deze methodiek: je krijgt inzicht in én respect voor elkaars belangen.” Hans voegt toe: “We gingen ook altijd het gebied in voordat we begonnen aan een nieuwe fase, om echt te zien: ‘wat speelt hier nu?’ Er ontstaat dan ook een goede sfeer tussen iedereen, dat is ook heel belangrijk. Je moet leuke dingen met elkaar te doen. We stonden wel eens onder tijdsdruk van de onze managers en de provincie, maar daar heb ik altijd hard tegen gestreden. Het draagvlak en een goede samenwerking tussen alle belanghebbenden zijn té belangrijk om niet genoeg tijd in te investeren.”

Voorlichtingsbijeenkomsten

De communicatie bestond niet alleen uit de schetsschuit maar ook uit meerdere voorlichtingsbijeenkomsten. “Vóór elke nieuwe fase nodigden we mensen die in of rond het deelproject wonen uit voor bijeenkomsten waar ze vragen konden stellen en hun zorgen konden uiten. Deze bijeenkomsten waren ook een soort klankbord. Men kreeg een goede voorlichting en in de (lange) pauzes stonden overal gebiedskaarten met deskundigen ernaast, zodat men één-op-één vragen kon stellen.” “Er zijn natuurlijk soms financiële beperkingen of dingen die je niet kunt bewerkstelligen en dat moet je wel duidelijk maken”, zegt Hans. Als je iedereen open benadert en uitlegt waarom sommige dingen niet kunnen of juist moeten, heb je al snel draagvlak. Dan accepteert men dat je niet alles naar hun wens kunt maken, maar dat je wel rekening houdt met hun belangen. Per fase stuurden we nieuwsbrieven uit en organiseerden we die bijeenkomsten. Hier lieten we zien wat we verder hadden uitgewerkt en welke feedback we wel en niet hadden meegenomen en waarom. Die betrokkenheid ervaarden mensen als heel fijn.”

De laatste wagon

Inmiddels is er 30 jaar voorbij gegaan sinds in 1990 het natuurherstel beleid werd vastgesteld. “Dertig jaar lijkt natuurlijk lang, maar landelijk gezien gaat het om een enorme oppervlakte, dus dit was altijd al de inschatting. Het ging natuurlijk ook over uitbreiding van de natuurgebieden, en die grond heb je niet zomaar gekocht of geruild. Alleen al de grondverwerving en de gronden op de juiste plaats krijgen zodat je ze daarna kunt inrichten kost heel veel tijd. Toch hebben we in Westerwolde ons redelijk gehouden aan die planning. We zijn de laatste wagon in de herinrichting rondom het beekdal van de Ruiten Aa.” Door de vele communicatie inspanningen is er onder de gebiedspartners en de bewoners van het gebied veel draagvlak gecreëerd voor de gebiedsinrichting. Sinds 1991 is de langverwachte gebiedsinrichting compleet, dankzij het harde werk van alle samenwerkingspartners, aannemers en bewoners.